Waarschuwing

Laden XML bestand mislukt

Comment not terminated

Route 1. Van Wenen naar Aquileia - Van Szombathely over Ptuj naar Celje

Het in dit hoofdstuk beschreven deel van de route liep langs belangrijke Romeinse legerplaatsen en steden. Archeologen vonden danook heel wat herinneringen aan de eeuwen van het Romeinse Rijk terug, zoals grafzerken afkomstig van langs de weg gelegen begraafplaatsen, maar ook heiligdommen uit die periode en verder identificeerden ze stukken van de oude heerweg en verschillende garnizoensplaatsen en wachtposten, die een rol speelden in de bewaking ervan. Unieke informatie over het christendom in de Romeinse tijd levert Ptuj, omdat uit geschreven bronnen de theologische opvattingen gereconstrueerd konden worden van een bisschop uit die periode.

Door Kees Bakker

Maar opgravers vonden bovendien heel wat aanwijzingen voor de veronderstelling dat de route ook in de eeuwen en zelfs millennia voor de komst van de Romeinen druk in gebruik was.

Langs dit deel van de route worden we verder voor het eerst geconfronteerd met de komst van Slavische kolonisten naar Midden-Europa in de 6de eeuw.

De barnsteenroute verliet Szombathely langs de grote, aan Isis gewijde tempel, die even buiten de stadsmuren lag en liep dan langs de Perint over Balogunyom en Kisunyom naar Sorokpolány. Iets ten oosten van Balogunyom en van de Perint identificeerden archeologen een stuk van de barnsteenweg uit de Romeinse tijd. Vlak langs de weg vonden ze ook sporen van een nederzetting uit de 2de en 3de eeuw.

In Kisunyom vonden archeologen sporen van een groot neolitisch dorp. Bij Sorokpolány kwam ook een stuk van de barnsteenweg tevoorschijn. Opgravers vonden er langs de weg bovendien de resten van een stenen gebouw, waarin een Romeinse wachtpost gevestigd was. In de buurt van de wachtpost lag een kleine nederzetting.

Uit Sorokpolány ging de route langs Nemesrempehollós en Magyarszecs?d. In beide plaatsjes zijn stukken van de heerweg uit de Romeinse tijd teruggevonden. In Egyházasrádóc, een dorpje een paar kilometer ten westen van Nemesrempehollós, werd aardewerk uit de 1ste en 2de eeuw na Chr. gevonden. Het is te zien in het museum van Körmend.


Van Magyarszecs?d liep de weg naar Körmend.

 

Körmend

Körmend, een stadje waarvan het centrum naast het enorme paleis van de familie Batthyány ligt, was in de Romeinse tijd een door Kelten bewoonde plek. Dat blijkt althans uit de toevallige vondst van een Keltisch graf in 1984 in de voortuin van het paleis, ongeveer ter hoogte van het bloemperk. Bij het graven van een geul voor de gasleiding stuitte men bovendien op een vuilnisbelt uit de vroege bronstijd. Langs de Rába lagen in die tijd meer nederzettingen. Zo is er in Rábahidvég een soortgelijke vondst gedaan. De Rába bevloeide toen een brede strook met moerassen en zijstromen die eilanden en schiereilanden vormden. Het water bood deze nederzettingen een natuurlijke bescherming. De vondsten worden in het museum in het paleis tentoongesteld. In het museum is ook materiaal te zien uit een militaire post die in de 2de eeuw na Chr. op de burchtheuvel van Katafa, even ten zuiden van het stadje, lag.

Uit de periode van de volksverhuizingen gaf de bodem geen vondsten prijs, maar de naam van het stadje die teruggaat op een Turks woord voor vesting, wettigt de veronderstelling dat Turkssprekende Magyaren er in de 10de eeuw een versterking bouwden. Dat Körmend in die tijd een versterkte plaats was, is intussen uit opgravingen gebleken. Twee meter onder het huidige straatniveau vonden oudheidkundigen overblijfselen van een palissadenwal en afvalkuilen uit de periode rond het jaar 1000.

 

Zalalöv?

De barnsteenroute stak bij Körmend de Rába over en koerste dan op de burchtheuvel van Katafa aan. In de Romeinse tijd lag daar een militaire post. De soldaten bewaakten er de oversteekplaats over de Rába. De post die de naam Arrabone droeg, was met een schans en een verdedigingsgracht omgeven. Bij opgravingen zijn gouden munten gevonden, die ergens tussen 160 en 170, ten tijde van de invallen van de Marcomannen en de Quaden, zijn verstopt. De Germaanse krijgers verwoestten de post volledig.

De route liep verder over Nádasd naar Zalalöv?. Tussen die twee plaatsen ligt de Romeinse weg precies onder de asfaltweg. In Zalalöv?, waar in de Romeinse tijd de militaire post Salla lag, stak de heerweg de rivier de Zala over. In Zalalöv? zijn aan wat toen de waterkant was, fundamenten van Romeinse gebouwen gevonden. Er is ook een klein museum.

 

Lendava

U volgt weg nr. 86 in zuidelijke richting en gaat de Sloveens-Hongaarse grens over naar Lendava (Lendva). Even voor Lendava, op de plek van Dolga vas (Hosszúfalu) lag de Romeinse militaire post Halicanum. De Romeinse heerweg liep langs Dolga vas en over de huidige hoofdstraat van Lendava.

Lendava is een middeleeuws dorp. Op de plek van het paleis boven het dorp stond in de 12de eeuw een kasteel. Maar ook in de Karolingische tijd zouden er mensen gewoond hebben. Zij gingen ter kerk in een heiligdom dat op de plek stond van de huidige St. Catarinakerk en dat in 853 zou zijn ingewijd.

In het paleis, vroeger eigendom van de Esterházy's, is een tentoonstelling te zien van voorwerpen uit de bronstijd, die vlakbij in Oloris aan het licht kwamen.

De barnsteenroute stak de Mura over naar Ljutomer. Vlakbij deze plaats lag in de Romeinse tijd een legerkamp.

 

OrmoŽ

Vanuit Ljutomer liep de route naar Jeruzalem. De barnsteenroute was door de eeuwen heen in gebruik bij bedevaartgangers die op weg gingen naar het heilige land en bij kruisvaarders. In de 13de eeuw werd dit ook de route waarlangs kruisridders zich weer naar het noorden terugtrokken. Tijdens hun verblijf langs de route stichtten zij kerken en kloosters. Jeruzalem is een stichting van de Hospitaalridders (van St. Johannes te Jeruzalem). Op hun terugreis uit Palestina brachten zij het beeld van de wenende madonna in de 13de eeuw naar hier. De graaf van Ptuj schonk hun het gebied rond dit Jeruzalem.

Van Jeruzalem gaat u naar Libanja. U volgt weg nr. 231 in zuidelijke richting naar OrmoŽ. In dit plaatsje had de Duitse Orde in de 13de eeuw grote invloed. Ook de ridders van de Duitse Orde bewogen zich in die tijd langs de barnsteenroute noordwaarts.

In de Romeinse tijd was het onbewoond, maar archeologen vonden op het plateau wel een aantal prehistorische nederzettingen. De oudste is neolitisch. Daarop volgde een grote nederzetting uit de vroege ijzertijd en daarna een Keltische uit de late ijzertijd.

De route loopt verder naar Velika Nedelja, een plaatsje met een kasteel en een kerk die er in het begin van de 13de eeuw is gesticht door de Duitse Orde, en vandaar naar Ptuj.

 

Ptuj

Reizigers die uit het noorden kwamen, bereikten het oude Ptuj (Pettau) aan de oostkant. De weg liep onder de burcht langs, over het tracee van de Presernova ulica en dan langs het Dominicaner klooster naar de waterkant. Langs de Presernova ulica vonden archeologen overblijfselen van woningen die zij rond 1800 v. Chr. dateren. Ptuj was dus al in de vroege bronstijd een bewoonde plaats.

In de 2de eeuw v. Chr. kwam het stadje onder Keltische invloed en in 129 v. Chr. ging het deel uitmaken van het Norische koninkrijk. Poetovio was de Keltische naam van deze stad, die in de Romeinse tijd gehandhaafd bleef. Romeinse zeden en gewoonten deden in het Keltische Poetovio wel hun intree. Dat blijkt wel uit het feit dat de Keltische nederzetting net als de Romeinse stad aan de andere kant van de Drava waterleiding had. De Romeinen dronken water uit het Pohorje-massief. Het 20 km lange aquaduct dat het water aanvoerde, liep langs de heerweg over de vlakte van Ptuj. Het water voor de Keltische stad kwam uit de omgeving van Vürberk.

De belangrijkste herinneringen aan de Romeinse tijd, behalve grafstenen ook een prachtige verzameling munten, bevinden zich in het voormalige Dominicaner klooster. Het museum toont ook enkele zerkfragmenten met hebreeuwse letters. De stenen zijn een erfenis van de joodse gemeenschap die hier in de Romeinse tijd bestond. Joodse gemeenschappen speelden bij de verbreiding van het christendom in de Romeinse tijd mogelijk een rol.

Ook in de toren naast de kerk aan de Slovenski trg zijn wat Romeinse grafstenen ingemetseld. Ervoor staat ook nogeens een vijf meter hoge grafsteen.

De toren is een militair gebouw uit de 16de eeuw, de tijd van de invallen van de Turken. Ook de St. Joriskerk, een gotisch gebouw met romaanse elementen (de bogen tussen de pilaren, de gevel van de westbouw) en een zware westkant kon in die tijd bij de verdediging nuttige diensten bewijzen. De kerk bezit een prachtige gotische St. Joris en een Piet? die sterke gelijkenis vertoont met beelden die we verderop langs de route, in de kerk van Celje en in het kasteel van Prodjama, nog zullen zien. In de kerk staat een oeroud, uit één steen gehouwen doopvont. Ook het plaveisel van kiezels rond de kerk is oud.

In het museum in de burcht van Ptuj zijn barnstenen voorwerpen te zien uit graven uit de 1ste tot 3de eeuw.

Ook in de omgeving van Ptuj is er van alles, dat aan de Romeinse tijd herinnert. Zo zijn er in de middeleeuwse kerkjes van Videm en het nabijgelegen Dravinski Vrh grafstenen in de muren ingemetseld. Bij Borl aan de Drava lag een Romeins fort. Maar de plek zelf is veel ouder. Archeologen vonden er een neolitische nederzetting.

 

Een bisschop uit het oosten

De verbreiding van het christendom hangt nauw samen met de oriëntalisering van de steden langs de barnsteenroute. Al in de 2de eeuw was het aantal Griekssprekende inwoners in deze steden langzaam gaan toenemen en in de tweede helft van de 3de eeuw manifesteerden deze ‘Grieken'zich als een nieuwe bevolkingsgroep, naast het traditionele Romeinse patriciaat en de hoge militairen. Het begin van deze ontwikkeling werd gevormd door het verschijnen van kooplui en agenten van handelshuizen uit het oosten en van ambachtslieden uit die contreien. Het ging vooral om mensen uit Syrië, al waren er ook wel wat immigranten uit Klein-Azië en Griekenland en uit Egypte bij. De immigratie uit het oosten bleef ook gedurende de 4de eeuw aanhouden. In een tijd van enkele generaties ontstonden welvarende Griekse gemeenschappen. Tot deze nieuwe bevolkingsgroep behoorden ook joden die, zoals uit gevonden grafstenen blijkt, binnen de Griekse gemeenschap nog weer een eigen gemeenschap vormden.

Uit de periode dat deze stedelijke Griekse gemeenschappen ontstonden, dateren ook de eerste betrouwbare aanwijzingen voor de aanwezigheid van het christendom. Blijkbaar verbreidde het nieuwe geloof zich in en via deze gemeenschappen. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de traditionele Romeinse stadsbewoners niet altijd evenveel sympathie konden opbrengen voor de oosterse nieuwelingen en dat ze hen om hun onmiskenbare welvaart ook wel benijdden. Voor het nieuwe geloof dat zij meebrachten, het christendom, hadden de Romeinen in dit stadium in ieder geval nog weinig belangstelling. Hun houding veranderde pas in de 4de eeuw toen het christendom de nieuwe staatsgodsdienst werd.

Een van de steden die in de 3de eeuw een talrijke Griekssprekende bevolking had, was Ptuj en tegen het eind van die eeuw had het ook een christelijke kerk en een bisschop, Victorinus, die zich tot een belangrijk theoloog ontwikkelde.

De kerk van Ptuj moet in de tijd van Victorinus behoorlijk goed georganiseerd zijn geweest. Rajko BratoŽ, de auteur van een prachtig boek over de vroeg-christelijke kerk in Aquileia, gaat ervan uit, dat het christendom minstens een generatie voor Victorinus moet zijn ontstaan. We zijn dan in de tijd van de ook al uit Syrië afkomstige keizer Alexander Severus (208-235).

Victorinus, die in de tweede helft van de 3de eeuw bisschop moet zijn geweest en waarschijnlijk tijdens de vervolgingen van Diocletianus (c.a. 243-316), die in het westen van 303 tot 306 duurden, de martelaarsdood stierf, was een kenner van de theologische literatuur van zijn tijd, maar vooral van het werk van de Grieken en speciaal van de grote Alexandrijnse theoloog Origenes (c.a. 185-254). Historici veronderstellen danook dat Victorinus zelf in het oosten is geweest en gelegenheid heeft gehad om in de bibliotheek van Jeruzalem te studeren. Halverwege de 3de eeuw kende het christendom in de Oriënt een grote dynamiek. In de theologie raakte de periode van de geschriften tegen ketterijen voorbij en kwam de bijbeluitleg, de exegese, op de voorgrond. In de Alexandrijnse school die behalve in Alexandrië zelf ook in Jeruzalem veel aanhang had, bereikte de allegorische bijbeluitleg halverwege de 3de eeuw zijn hoogtepunt. Victorinus liet zich door deze nieuwe manier van theologiseren inspireren -ook hij schreef vooral commentaren op bijbelboeken-, maar dit bracht hem er niet toe oude inzichten op te geven. Zo bleef de bisschop van Ptuj in tegenstelling tot Origenes een overtuigde chiliast, een man dus, die het duizendjarig vrederijk, de hemel op aarde, verwachtte. Wat dat betreft toonde hij eerder verwantschap met andere Griekse theologen die in het westen verzeild waren geraakt, zoals Irenaeus van Lyon (gest. c.a. 190) en Hippolytus (gest. 235). De leer van een duizendjarig rijk was in het begin van de 2de eeuw door de kerken van Syrië en Klein-Azië uit de joodse apocalyptiek overgenomen. In de tijd van Victorinus was deze leer duidelijk over het toppunt van zijn populariteit heen. Dat kwam vooral omdat vanaf het begin van de 3de eeuw de allegorische bijbeluitleg van de school van Alexandrië sterk in opkomst was. De Alexandrijnse theologen waren van mening dat de bijbel ging over zaken als God en de ziel en innerlijke vrede en niet over vrede op aarde. Zij keerden zich danook tegen het chiliasme.

In het dagelijks leven van de christenen van Ptuj speelde, als we de geschriften van Victorinus mogen geloven, boetedoening en ascese een grote rol. Wekelijks werd er op drie dagen gevast: op woensdag, vrijdag en zaterdag. De kerkdiensten werden in het Grieks gehouden. Uit polemische opmerkingen in de geschriften van Victorinus valt op te maken dat er in het Ptuj van zijn tijd inderdaad een joodse bevolkingsgroep was. Er zijn echter geen sporen van joods-christelijke invloed in Ptuj.

 

Slaven en autochtonen

In de eeuwen na de ineenstorting van het Romeinse Rijk zagen de inwoners van Ptuj en de mensen in de buurt die van de waterrijke polje en van de rivier leefden, meer dan eens volken met een bazige en hardhandige heersende klasse langskomen. In 452 waren dat Attila met zijn Hunnen, die notabene met toestemming van de Romeinen in Pannonia was komen wonen en die langs de barnsteenweg afzakte om zich te goed te doen aan de sprookjesachtige rijkdom van Noord-Italië. Ruim een eeuw later waren het de Longobarden, die helemaal uit Noord-Europa langs de barnsteenroute afzakten om uiteindelijk in 568 in Noord-Italië een heus koninkrijk te stichten.

Zoals overal waar het rijksgezag was weggevallen, waar de soldaten waren verdwenen en de Romeinse elite was gevlucht en waar soms zelfs de priesters onder medeneming van het beschermend gebeente van martelaren en heiligen er de brui aan hadden gegeven, trok de achtergebleven bevolking zich terug in de resten van de Romeinse versterkingen of op hoogten waar bij naderend onraad de verdediging kon worden georganiseerd. En wie op de vlakte bleef boeren, stelde zich erop in, dat hij in zo'n geval waardevolle voorwerpen snel moest verstoppen en dat hij, voor en aleer de vijand daadwerkelijk de vlakte bereikte, met vrouw en kinderen in de uitgestrekte bossen verdwenen diende te zijn.

Op de min of meer veilige plekken in deze aan zichzelf overgeleverde wereld leefden zeden en gewoonten en vooral ook de taal uit de goede oude tijd voort. Schameler, primitiever en van generatie op generatie verder verbasterend bleven zij een houvast vormen in moeilijke tijden. Op een grafzerk stond in plaats van een kunstig reliëf een onbeholpen ingekraste figuur, maar de tekst was nog altijd latijn. De aarden potten en schalen hadden niet meer dat affe en elegante van weleer, maar met een beetje goede wil kon je in de sierrandjes nog altijd iets herkennen uit het gevariëerde repertoire van de Romeinse pottenbakkers.

In deze wereld mengden zich vanaf het eind van de 6de eeuw mensen die er een andere manier van leven op na hielden. Op de krijgers en rovers die zich van tijd tot tijd hadden gemeld, leken ze al helemaal niet. Ze kwamen niet om beladen met buit te verdwijnen en om de jeugd geketend naar verre markten af te voeren, maar ze kwamen om te blijven. En anders dan de mensen die al in het gebied woonden, verschansten ze zich liever niet op allerlei moeilijk toegankelijke plekken, maar kozen ze beneden, op de vlakte, dicht bij de rivier, een plek om te wonen. In het gebied rond Ptuj zijn heel wat sporen van nederzettingen van deze Slavische kolonisten gevonden: bij Sredis?e op Dravi, bij Spodnja Hondina, bij Turnis?e, op het terras tussen Ptuj en OrmoŽ, bij Brotje ten noordoosten van Ptuj, maar ook in Ptuj zelf, naast de St.-Joriskerk en op de burcht. Op de meeste plekken vonden de archeologen graven. Op de burchtberg ging het om een heilige plaats.

De vestiging van Slavische kolonisten in dit gebied is onderdeel van een migratiebeweging die zijn sporen langs het hele tracee van de barnsteenroute naliet en waarbij enorme massa's mensen betrokken moeten zijn geweest. Hoewel het om mensen ging met dezelfde culturele achtergrond, manifesteerden zich regionaal wel grote verschillen. Dit had ook betrekking op de wijze van koloniseren. Zo is het opvallend dat de eilandburchten, waarvan er benoorden de oude grens van het Romeinse Rijk zoveel ontstonden, niet kenmerkend zijn voor de situatie in het huidige Slovenië. Mogelijk stonden de Avaren die in 567 in Pannonia een rijk vestigden, de bouw van versterkte nederzettingen in dit gebied niet toe.

In ieder geval lijkt het erop dat de Slavische kolonisten dit gebied vanuit het noordoosten bereikten, vanuit Pannonia en dat dus de barnsteenroute hun tocht naar deze streken vergemakkelijkte.

De Slavische kolonisten brachten allerlei nieuwigheden mee. Met name op het gebied van de landbouw konden de autochtone inwoners heel wat van hen opsteken. Maar de nieuwkomers bleken op hun beurt ook van hun nieuwe omgeving te willen leren. Op het gebied van de vervaardiging van keramiek bijvoorbeeld namen ze niet alleen de versiering, maar ook technieken over. Zoals blijkt uit de talloze stukjes aardewerk die opgravers terugvonden, arriveerden ze met eenvoudige potten, die specialisten aanduiden als te zijn van het ‘Praagse type'. Deze potten waren onversierd en de bovenrand was nauwelijks naar buiten gebogen. Prachtige voorbeelden van zo'n Praagse pot vallen te reconstrueren uit de scherven die in Kroeg en Nova Tabla, beide in de buurt van Murska Sobota, tevoorschijn kwamen. Maar al snel verscheen op deze potten de versiering met golvende lijnen die aan boven- en onderkant met horizontale lijnen werd afgegrensd. Dit was een versiering van aardewerk, die de autochthone bevolking uit de Romeinse tijd had bewaard. Zo leerden autochtone inwoners en kolonisten van elkaar en ontstond er een nieuwe cultuur, die historici gewend zijn als ‘vroegmiddeleeuws'van de oudere ‘laatantieke' cultuur te onderscheiden.

Aardewerk van het Praagse type is ook langs de noordelijke barnsteenroutes in flinke hoeveelheden aangetroffen. Dit wijst erop, dat de migranten die in de 6de eeuw verspreid over zo'n enorm gebied neerstreken, dezelfde cultuur vertegenwoordigden. Frappant is dat ook in het noorden al snel het aardewerk met een versiering van een golflijn en horizontale lijnen de plaats van de simpele Praagse potten kwam innemen.

Van het ontstaan van iets nieuws was ook sprake op het gebied van de taal. In de nieuwe, vroegmiddeleeuwse wereld langs dit deel van de barnsteenroute handhaafde het latijn zich niet, maar be?nvloedde het de taal van de nieuwkomers wel ingrijpend. Dat er ook op het gebied van ge- en bijgeloof uitwisseling heeft plaatsgevonden, is waarschijnlijk, maar eigenlijk is daar weinig of niets over bekend. We weten ook nauwelijks wat er rond 600 nog van het christendom uit de Romeinse tijd over was, welk niveau dat christendom had en welke overtuigingskracht. Opmerkelijk is wel, dat heel wat heilige plaatsen de 7de en 8ste eeuw overleefden, vaak met inbegrip van hun uit de Romeinse tijd daterende naam (šempeter bijvoorbeeld).

 

Karels christendom

In de Romeinse tijd bracht Ptuj het niet tot stad, maar verbazend interessant is, dat het in de Karolingische tijd wel die status had. Dit blijkt uit een 8ste-eeuws document waarin Ptuj een ‘civitas' wordt genoemd. In een 9de-eeuwse bron wordt verder melding gemaakt van meerdere kerken in de stad. Eén ervan kan op de plek van de huidige St. Joris gestaan hebben, al dateren de oudste delen van die kerk uit de 12de eeuw.

Een en ander betekent dat dit gebied in het begin van de 9de eeuw onder invloed stond van de Karolingische renaissance. Een andere aanwijzing daarvoor is dat verschillende dorpen in dit gebied een middeleeuwse kerk hebben die aan St. Maarten is gewijd. De Karolingische invloed bereikte dit gebied via de barnsteenroute vanuit het zuiden, vanuit Noord-Italië en Aquileia, dat na de ondergang van het Longobardische rijk door de Karolingers tot nieuw leven was gewekt.

 

Ptujska Gora

Wie uit Ptuj naar Celje wilde reizen, had de keus uit twee routes. De oudste route liep naar de Ptujska Gora en volgde vanaf die berg de Dravinja een eind stroomopwaarts. De Romeinen vonden die weg te omslachtig. Zij legden daarom een kaarsrechte heerweg aan over de Polje van Ptuj naar Slovenske Bistrica. Aan deze weg lag trouwens ook het legerkamp en later dus de Romeinse stad.

Wie een voorkeur had voor de zuidelijke route, stak in Ptuj de Drava over en reisde naar Zgornja Hajdina. In dit dorp staat een kerkje met een in natuursteen opgetrokken koor uit de late 14de eeuw. Het godshuis van Zgornja Hajdina is aan St. Maarten gewijd. In de 9de eeuw beconcurreerden de aartsbisschop van Salzburg en de patriarch van Aquileia elkaar in dit gebied. De Karolingische vorsten trachtten de ruzie te beslechten door de Drava aan te wijzen als grens tussen de twee kerkprovincies. Zgornja Hajdina maakte sindsdien dus deel uit van het ambtsgebied van Aquileia.

De Ptujska Gora, nu een bedevaartsoord met een fraaie gotische kerk, was ooit een stevig ommuurde plaats. Ook in de prehistorie was deze Mariaberg bewoond. Zo staat het vast dat hij tot het woongebied behoorde van mensen die in de vroege ijzertijd (7de en begin 6de eeuw v.Chr.) op de Polje van Ptuj woonden en van wie bij Vrhek een nederzetting is opgegraven. Het moet een ontwikkelde samenleving geweest zijn met een elite van ruiter-krijgers. Zij lieten hun wapentuig vervaardigen door smids die op de Ptujska Gora werkzaam waren.

In deze samenleving bestonden nog oude, uit de bronstijd daterende tradities voort. Dit blijkt uit het feit dat de leden van de elite als laatste rustplaats een grafheuvel kregen. Anders dan in deze tijd gebruikelijk werden de lijken niet gecremeerd. Tumuli uit deze tijd zijn aan de noordkant van de Ptujska Gora en in de buurt van het dorpje PodloŽe (met een bord aangegeven) aangetroffen.

Het bouwen van een schans of een muur rond de kerk was in Midden-Europa een oude traditie. Ook langs de barnsteenroute zijn er heel wat voorbeelden van, niet alleen in Slovenië, maar ook in Hongarije en in Burgenland. Een bijzondere actualiteit kreeg dit toen de Turken in deze streken invallen begonnen te doen. Zo was de intussen weer afgebroken muur op de Ptujska Gora nog een reactie op de verwoestingen die de Turken in 1471 op de berg hadden aangericht. De muur werd in 1487 opgetrokken.

Gelukkig lieten de Turken enkele belangrijke bezittingen van de kerk ongemoeid. Dat gold bijvoorbeeld voor het bijzondere steenrelief, waarop engelen de mantel van Maria ophouden, zodat gelovigen er bescherming onder vinden. Onder die gelovigen is de graaf van Celje, Hermann II (gest. 1435), maar ook Sigismund (1387-1437), de Hongaarse koning die in 1412 keizer van Duitsland zou worden. De graaf van Celje had in 1396 deelgenomen aan de rampzalige belegering van de Turkse vesting Nikopolis en had Sigismund bij die gelegenheid van een wisse dood gered. Sindsdien onderhielden de twee intieme banden. Sigismund trad zelfs in het huwelijk met Hermanns jongste dochter Barbara (gest. 1451).

Uit deze tijd stamt niet alleen het reliëf dat later in het altaar werd ingebouwd, maar ook een tweetal gotische altaren, het ene met keizer Sigismund en het andere met Maria in het midden. De kerk heeft overigens ook prachtige barokke beelden en een schitterende barokke preekstoel. Opvallend aan de kerk zelf is de westkant met de zwaargebouwde verdieping, wat suggereert dat het godshuis al bij zijn bouw ook een militaire functie kreeg toebedacht. In de romaanse middeleeuwen was het vrij gebruikelijk geweest om kerken ook een beetje als vesting in te richten, maar de gotische kerkebouwers gingen er meestal van uit, dat hun heiligdom in een ommuurde stad stond.

Van de Ptujska Gora liep deze route naar Majšperk, waar in de middeleeuwen een kasteel stond en dat later nog een belangrijke halteplaats was voor de postkoets. Vandaar ging het verder langs de Dravinja en langs het 18de-eeuwse paleis štatenberg naar Polj?ane. Hier verlieten reizigers de Dravinja om naar het zuiden te gaan en daar de Sladka gora te zoeken, een hooggelegen bedevaartsoord waar in de middeleeuwen een Mariaheiligdom stond. De berg markeerde de waterscheiding tussen het dal van de Dravinja en de vallei van de Voglajna.

Vandaar ging deze route verder over Lemberg pri šmarju, nu een klein en onbetekenend dorp, maar dankzij zijn ligging aan de barnsteenroute in de middeleeuwen een belangrijke markt, naar šmarje pri Jelšah, een middeleeuws plaatsje met een kerk die uit de 13de eeuw dateert.

Vandaar volgden reizigers de Voglajna naar šentjur pri Celju en zo verder naar Celje.

 

De Romeinse weg naar Celje

De vlakte ten oosten van Ptuj heeft het karakter van een polje, d.w.z. een kom in een karstlandschap waarin zich het water uit de omgeving ophoopt. Het is danook begrijpelijk dat de traditionele weg naar Celje dit gebied ontweek. Maar mogelijk in verband met de bijzondere betekenis die het Pohorje-massief voor hen had als waterwingebied en als leverancier van natuursteen, kozen de Romeinse autoriteiten er toch voor om met hun heerweg dwars over de polje te gaan en zij gingen ook niet voor de moerassen aan de oostkant ervan opzij.

In de Romeinse tijd lag de bedding van de Drava wat westelijker. De Romeinen bouwden over die bedding een brug, die door archeologen ook teruggevonden is. Reizigers verlieten het Keltische Ptuj bij het Dominicaner klooster, staken de brug over en konden dan de heerweg nemen, die langs Spodna Hajdina liep en dan dus de polje van Ptuj overstak om bij Pragersko uit te komen.

In de hoek van de Drava en de heerweg bouwden de Romeinen in 15 v. Chr. een legerkamp. In dat kamp verbleef eerst het VIII legioen Augusta en later het XIII legioen Gemina. In 69 werd Vespasianus er tot keizer uitgeroepen. Op den duur ontwikkelde ook dit kamp zich tot een civiele nederzetting.

In de omgeving van Spodna Hajdina zijn drie aan Mithras gewijde heiligdommen gevonden, waarvan er twee bewaard zijn gebleven. Eén ervan ligt links langs de weg vlak voor Ptuj en wordt met een bord aangegeven. De andere is gemakkelijk te vinden vanaf de weg nr 432. Ook dit heiligdom wordt met een bord aangegeven. Bij dit heiligdom lag in die tijd een nederzetting, de Vicus Fortunae.

Beide heiligdommen zijn drieschepige gebouwen met een verdiept middenschip en een voorportaal. Tegen de achterwand bevond zich een reliëf met daarop als centrale voorstelling Mithras die een dode stier torst. De vereerders van Mithras vormden een min of meer gesloten gezelschap. Ze behoorden tot de lokale legerleiding. De Mithras-tempel werd alleen door mannen bezocht. Voor vrouwen was er in de nabijheid meestal een heiligdom voor de Nutrices, de voedstergodinnen. Op reliëfs is te zien hoe vrouwen hun kind aan zo'n goddelijke voedster aanbieden. Vereerders van Mithras plaatsten in de tempel votiefstenen die de vorm hadden van een altaar.

Hoewel de naam Mithras oorspronkelijk uit de Perzische godenwereld afkomstig is, had de Mithras, zoals hij door de Romeinse militairen werd vereerd, niets meer met Perzische religieuze ideeën te maken. Mithras was voor de Romeinse militairen een soort zonnegod, de bron van alle leven. Een reconstructie van een Mithras-tempel is ook te zien in het museum in het voormalige Dominicaner klooster van Ptuj.

De Romeinse heerweg lag iets noordelijker dan weg nr. 2 nu en liep dus vlak achter de Mithras-tempel langs.

De heerweg liep van Pragersko naar Slovenske Bistrica, een handelsstadje dat al in 1300 een muur had. Vanuit dit stadje loopt een weg in noordoostelijke richting de bergen in naar šmartno na Pohorju. In de muur van de kerk bevindt zich een relief met Orfeus dat afkomstig is van een Romeins grafmonument. De kerk dateert uit de 13de eeuw en is gewijd aan St. Maarten.

In de bergen hier bevonden zich de groeven waaruit de Romeinen kalksteen en marmer betrokken. šmartno stond ook in de middeleeuwen nog bekend als beeldhouwersdorp.

Van Slovenske Bistrica liep de weg verder naar Slovenske Konjice, een versterkt middeleeuws stadje.

De dorpjes hier aan de bovenloop van de Dravinja en in de bergen zijn erg oud. Een voorbeeld is het op zeven kilometer ten westen van Stranice gelegen Vitanje. In de muur van de romaanse kerk bevinden zich Romeinse grafstenen. Vitanje was al in de 14de eeuw een marktstadje. In de 15de eeuw kreeg het een stadsmuur. Bij het plaatsje liggen maar liefst twee kastelen en in het stadje zelf staat een bisschoppelijk paleis.

Even benoorden Slovenske Konjice ligt Zre?e, een middeleeuws dorp met een fraaie romaanse kerk heeft een rechthoekige absis. Op de Brinjevce gora, vlakbij Zre?e, vonden archeologen enkele prehistorische nederzettingen. De oudste dateert uit 1200 v. Chr., het begin van de late bronstijd. Een jonger dorp dateerden zij rond 1000 v. Chr. Net als op de berg Rifnik even verder langs de route hield die kolonie in de 6de eeuw v. Chr. op te bestaan. In de 1ste eeuw na Chr. verschenen er Kelten op de berg en in de 2de eeuw ook Romeinen. Vanuit Slovenske Konjice zocht de route de bovenloop van de Hudinja en kwam zo bij Stranice uit. In de kerkmuur van dat plaatsje zijn wat stenen uit de Romeinse tijd bewaard gebleven. In de Romeinse tijd liep ook de route van Ptuj naar Virunum langs Stranice. Ook de weg die de Oostenrijkers in het begin van de 18de eeuw bouwden van Wenen naar Triëst, koos deze route zoals de stenen brug uit die tijd nog laat zien.

Een eindje voorbij Stranice, bij Verpete, leidt een weggetje in oostelijke richting naar de ru?nes van een klooster. Het is het eerste Kartuizer klooster dat de orde buiten Frankrijk bouwde en dateert uit 1160.

Vanuit Verpete volgde de weg de Hudinja verder langs Ivenca en Vojnik naar Celje. Reizigers bereikten de stad aan de noordkant bij de aan de martelaar Maximiliaan gewijde kerk.

 


Gerelateerde artikelen

Facebookgroepen Hongarije Nederlandstalig

Hieronder ziet u een overzicht van verschillende facebookgroepen van Nederlanders, Belgen en Hongaren die met elkaar communiceren in de Nederlandse taal maar ook in het Hongaars of het Engels. Staat er een facebook-groep niet bij? Stuur uw tip naar:

Nederlandse Ambassade in Hongarije             Wie woont waar in Hongarije            Boekendag Boedapest
Belgische Ambassade in Hongarije   Wonen en leven in Hongarije   Studentenvereniging Hongarije
Hungarian Business Network Nederland   Hongaars-Vlaamse club   KRE Boedapest Neerlandistiek
Nederlandse Vereniging in Hongarije   Stichting Kinderhulp Hongarije    ELTE Boedapest  Neerlandistiek 
Nederlanders en Belgen in Hongarije   Stichting Rex dierenwelzijn Hongarije    Universiteit Debrecen Neerlandistiek
Belgen in Hongarije    Marktplaats Hongarije   Hungária Club 1929
Hongarije Groep   De Hongaarse Taal   Wonen en reizen in Hongarije