Waarschuwing

Laden XML bestand mislukt

Comment not terminated

Route 1. Van Wenen naar Aquileia - Sopron

Sopronk?hida

Van Schützen am Gebirge liep de route naar het mijndorp Sankt Margarethen (Szent Margitbánya).

De mijnen bevinden zich in een kalksteenmassief dat tussen het dorp en het meer in ligt. De firma's Kummer en Hummel hakken er nog altijd blokken steen uit de berg die een flink gat vertoont, want ook al bij Romeinse bouwers in deze streek was de zachte en makkelijk bewerkbare steen populair.

Door Kees Bakker

Het gebied rond de mijn was van oudsher bewoond. Bij het bewerken van hun land vonden boeren er een schaal en een kroes (te zien in het museum van Sopron), die deskundigen dateren op 1300 voor Christus, in de slotfase van de midden-bronstijd dus. In buurdorpjes als Oggau en Siegendorf kwamen voorwerpen uit dezelfde tijd tevoorschijn. In de Romeinse tijd was Sankt Margarethen belangrijk genoeg om het van een versterking te voorzien.

Vanuit Sankt Margarethen loopt een weggetje naar de Oostenrijks-Hongaarse grens. Er is daar echter geen officiële grensovergang. U moet dus omrijden over Siegendorf en Klingenbach. Het is wel de moeite waard om de route aan de andere kant van de grens weer op te pikken. U rijdt over weg 84 Hongarije in en gaat boven Sopron linksaf richting Sopronk?hida. In dat plaatsje gaat u direct voorbij de brug linksaf een asfaltweg op. De asfaltweg brengt u tot bij de landsgrens.

In Sopronk?hida sluit de route aan op de oude verbindingsweg tussen Sopron en Bratislava (Pressburg, Pozsony), in de 18de en het begin van de 19de eeuw de hoofdstad van Hongarije. De weg kwam uit bij de Weense poort, die vlakbij de Sint-Michaelskerk lag. Die kerk dateert uit de tweede helft van de 15de eeuw, maar stond wel op een oude heilige plek, vlak naast de 13de-eeuwse Sint-Jacobuskapel. In het plaveisel voor de ingang van de begraafplaats is de plek aangegeven waar de stadsmuur liep. Reizigers liepen over de Rózsa utca en het Sas tér Sopron in.

Wanneer u in Sopronk?hida niet naar Sopron, maar in tegenovergestelde richting gaat, komt u bij een verlaten steenmijn. Het weggetje dat vandaar rechtdoor gaat, komt uit bij de Oostenrijks-Hongaarse grens. Vlakbij de grens bevindt zich een grot met daarin een 3de-eeuws Mithras-heiligdom. De verering van de Perzische zonnegod Mithras was door Romeinse legioen-soldaten uit het Midden-Oosten hierheen gebracht. De tempel behoorde bij een villa, een Romeins landbouwbedrijf.

 

Het Karpatenbekken had aan de westzijde twee natuurlijke toegangen. De ene lag tussen de Donau en de noordoever van de Neusiedler See, de plek dus waar ook nu nog de autosnelweg van Wenen naar Boedapest de Oostenrijks-Hongaarse grens passeert. De andere lag aan de zuidkant van dat meer. De laatste, de Poort van Sopron oftewel de Ödenburger Poort, was in de loop der eeuwen het meest populair, mogelijk omdat dit gebied dichter bevolkt was en beschaafder. Voor reizigers die van de Adriatische Zee in noordelijke richting onderweg waren, was dit bovendien de kortste weg. Bij de aanleg van de heerweg zouden ook de Romeinen voor deze route kiezen.

 

Een veilige plek aan de rand

Ontspringend in de heuvels van Burgenland volgt de rivier de Ikva de Oostenrijks-Hongaarse grens een tijdje om dan resoluut voor Hongarije te kiezen en een fikse bocht makend op Sopron aan te stromen. Voor wie nu oog in oog komt te staan met het meters onder het straatoppervlak voortkabbelende watertje, kan het nauwelijks geloven, maar deze rivier voorzag niet alleen de verdedigingswerken van Sopron van water, maar gaf in een nog veel verder verleden mede vorm aan de vallei waarin de stad ligt. Bovendien waren de oevers ervan vanaf de oudste tijden telkens weer een plek waar mensen neerstreken en een nieuw bestaan opbouwden.

Lang geleden oefenden plekken als de vallei van de Ikva als plaats van vestiging op mensen een bijzondere aantrekkingskracht uit. Langs rivieren pleegt de grond immers vruchtbaar te zijn, wat juist als mensen zich vast willen vestigen, erg belangrijk is. Bovendien bood het water een zekere veiligheid. Rivieren en beken voerden immers niet als tegenwoordig netjes gereguleerd en bedijkt zo snel mogelijk zoveel mogelijk water af, maar vormden een breed stroomgebied met wonderlijke bochten, hele of halve eilandjes en soms uitgestrekte moerassen, waarin alleen kenners de weg vonden.

Ook voor de mensen die de neolitische cultuur in Europa tot bloei brachten was de mate van veiligheid een doorslaggevende overweging als het erom ging te bepalen waar zij zich zouden vestigen. Om die reden hadden neolitische mensen ook een duidelijke voorkeur voor grotten of althans voor een omgeving waar ze zich, als het nodig was, in het binnenste van een berg konden verstoppen. Ook in Hongarije waren heel wat grotten in die tijd bij mensen in gebruik. Maar blijkbaar was zo'n grot geen must. Als er andere omstandigheden waren die voldoende veiligheid boden, was dat ook goed en misschien zelfs beter. In de neolitische cultuur speelden landbouw en veeteelt namelijk een belangrijke rol. Het was dus wel zo prettig als je je als neolitische boer in de buurt van je akkers en weiden een onderdak kon bouwen. Zo kon het gebeuren dat zich ook in het gebied van de Ikva in die tijd mensen vestigden.

Er was echter nog een reden, waarom dit gebied als plek van vestiging aantrekkelijk was: de vallei van de Ikva was een handige toegangspoort tot het Karpatenbekken, een natuurlijke verbindingsweg tussen het gebied waar nu Wenen ligt en de Hongaarse Laagvlakte. Zo komt het dat deze vallei, zoals blijkt uit het grote aantal neolitische dorpen dat opgravers er identificeerden, al in het 6de en het 5de millennium voor Christus druk bevolkt was.

In het 3de millennium was de vallei van de Ikva opnieuw dicht bewoond. Uit die tijd dateert een van de wonderlijkste archeologische overblijfselen: een enorme verdedigingsgracht in de heuvels bezuiden Sopron, op de Nádor-hoogte. Blijkbaar was het dus in die tijd aan de waterkant even niet veilig genoeg. Bovendien moeten de bedenkers van het bouwwerk machtig genoeg zijn geweest om een heel leger mensen aan het graven te zetten.

Maar ook latere bewoners van het gebied bouwden versterkingen. In de omgeving van Sopron vonden archeologen maar liefst vijf burchten die met flinke aarden wallen werden verdedigd. De belangrijkste is de Várhely, een burcht, die een vijf meter hoge en twee kilometer lange aarden wal had.

U vindt de burcht als u op de Lackner Kristóf utca de weg rechts van het busstation, de Ferenczi J. utca, ingaat en de richting Ágfalva en dan Brennbergbánya aanhoudt. Als u voorbij Ágfalva bij het eerste pad links parkeert, kunt u een wandeling naar de Várhely (482 m) maken. Volg de beek een eindweegs stroomopwaarts en neem dan de route die wordt aangegeven met een rode streep in een wit vlak. De plek van de burcht wordt gemarkeerd door een uitkijktoren. Delen van de oude aarden wal zijn met het blote oog nog te onderscheiden. De wandeling duurt heen en terug tweeënhalf uur.

De burchten dateren uit de tijd voor de Kelten, maar werden door de Kelten opnieuw in gebruik genomen. Op de Várhely vonden archeologen Keltische graven. Ze bevatten onder meer urnen met tekeningen die van Griekse en Etruskische voorbeelden gekopiëerd zijn. De tekeningen geven een beeld van de symposia, uitbundige feesten, waar de deelnemers ter ere van de goden het glas hieven en waar ook sportwerdstrijden werden gehouden. Op dezelfde berg vonden opgravers urnen uit de 7de eeuw v. Chr. met afbeeldingen van scènes uit het dagelijks leven. Ze zijn te bezichtigen in het archeologisch museum van Sopron (F? tér 7). Eén vaas kwam in het Naturhistorisches Museum van Wenen terecht. Op die vaas, die ook gedateerd wordt in de 7de eeuw v.Chr., staan afbeeldingen van vrouwen aan een weefraam, een danseres en een vrouw die een snaarinstrument bespeelt.

In deze tijd was de vallei van de Ikva niet alleen een verbindingsweg tussen Oostenrijk en het Karpatenbekken. De bewoners zagen ook reizigers langskomen, die langs de barnsteenroute onderweg waren naar de Adriatische of de Oostzee. Sopron bewaart aan de verre contacten uit die tijd een unieke herinnering. Het gaat om een voorwerp dat is samengesteld uit platen van gegoten brons en dat waarschijnlijk een rol speelde bij de verering van de zon. Het zonnealtaar, als het dat is, kwam in het begin van de 20ste eeuw in Haschendorf tevoorschijn (te zien in het museum aan het F? tér 7). Precies zo'n voorwerp werd in een moeras in het zuiden van Zweden aangetroffen. Omdat de barnsteenroute ook langs Haschendorf loopt, bespreek ik het voorwerp daar uitvoeriger.

Rond 500 voor Christus won het water het als plaats van vestiging opnieuw van de heuvels en ontstonden in de vallei van de Ikva Keltische dorpen. Ze bleven vele honderden jaren bestaan en verdwenen pas rond het begin van de jaartelling met de komst van de laat-Keltische versterkte steden en van het Romeinse bestuur. Scarbantia, de naam van het Romeinse stadje dat hier ontstond, lijkt van Keltische oorsprong en verwijst dus misschien naar zo'n laat-Keltische stad: de burcht op de Várhely, of anders misschien een Keltisch oppidum op de Weense heuvel, de plek waar de Romeinen hun amfitheater bouwden.

Nieuwe Keltische migranten arriveerden in de jaren tussen 80 en 60 voor Christus. Het ging daarbij om nazaten van de Boii, een volk dat zich in de 4de eeuw voor Christus in de Povlakte had gevestigd en daar van het oude Etruskische bolwerk Felsina (gesticht in 525 v. Chr.), het huidige Bologna, zijn machtscentrum had gemaakt. In 193 voor Christus slaagden de Romeinen erin de Boii te verdrijven. Ontworteld trokken ze langs de barnsteenroute noordwaarts. Voor een deel vestigden ze zich in de omgeving van de Neusiedler See. Anderen reisden door naar Bohemen. Eén van hun centra was misschien Devín, de geweldige aardburcht in de buurt van het huidige Bratislava.

Tijdens het keizerschap van Octavianus (30 voor Chr. -14 na Chr.) kwam het Karpatenbekken onder Romeins bestuur. Om troepen en voorraden naar en in de nieuwe provincie Pannonia te kunnen verplaatsen moderniseerden en verhardden de Romeinen het tracee van de barnsteenroute. De 600 kilometer lange weg kreeg een breedte van vijf tot zeven meter en hier en daar zelfs een plaveisel van basaltstenen. De nieuwe heerweg was een vervolg op de Via Aemilia, de weg die van Rome naar Venetië voerde.

Ter bewaking werden langs de weg kleine garnizoenen gelegerd. Zo'n legerplaats is teruggevonden bij het even ten noorden van Mattersburg gelegen Walbersdorf. Het garnizoen dat daar gelegerd was, bewaakte de weg van Wenen naar Sopron.

De vestiging van het Romeinse gezag betekende voor de Boii, dat zij hun aarden burchten moesten ontmantelen. Maar mogelijk verlieten velen de burchten ook wel vrijwillig. Niemand woont immers graag achter een hoge muur op een ongenaakbare plek als dat niet dringend nodig is. De aanwezigheid van Romeinse soldaten maakte het opnieuw veilig en aantrekkelijk om in de vruchtbare vallei van de Ikva of langs de Neusiedler See een boerenbedrijf op te zetten. In dit gebied zijn boerderijen uit die tijd teruggevonden die bestonden uit maar liefst vier of vijf gebouwen. Het woonhuis was gedeeltelijk in de grond uitgegraven, een manier om de bewoners tegen de winterkou te beschermen. De muren waren van ongebakken lemen stenen of van aangestampt leem. Maar archeologen vonden ook boerenhofsteden, die sprekend op een Italiaanse villa leken, met een vierkanten binnenhof, een afzonderlijke keuken en een badruimte. De bouwers en bewoners ervan waren mogelijk vermogende Boii, die tijdens hun verblijf in Italië met deze riante manier van wonen kennis hadden gemaakt.

 

Op een tot dan toe onbewoonde plek niet ver van een intussen dus verlaten Keltisch oppidum vestigde zich tijdens het keizerschap van Tiberius (14-37) een groepje kooplui en veteranen. De nieuwe kolonie lag op een verhoging van het terrein tussen de Ikva en de Rák, precies op de plek waar de barnsteenroute een weg kruiste die van oost naar west door de vallei van de Ikva liep en ook nogeens op het punt waar de weg uit Vindobona (Wenen) op de barnsteenroute uitkwam. De kleine handelsvestiging kreeg nog van Tiberius de status van stad. De kooplui die zich in het kersverse stadje kwamen vestigen, waren in het algemeen vrijgelaten slaven, die in dienst waren van grote Romeinse handelshuizen.

Tot halverwege de 1ste eeuw bestond Scarbantia, zoals de nieuwe stad ging heten, uit twee rijen huisjes ter weerszijden van de hoofdstraat, een stukje van de barnsteenroute. De huizen hadden een geraamte van balken, dat was opgevuld met lemen stenen of aangestampte aarde. Maar in die allereerste decennia van het bestaan van Scarbantia kwamen ook nieuwe kolonisten naar het platteland in de omgeving om er villa's te vestigen. Meestal ging het daarbij om veteranen van het vijftiende legioen, dat luisterde naar de naam Apollinaris en dat in Carnuntum gelegerd was. Opgravers vonden sporen van tientallen van dit soort grote landbouwbedrijven die trouwens vaak een eigen smidse en een eigen steenfabriek hadden. Op deze bedrijven was een groot aantal slaven aan de slag. Naar alle waarschijnlijkheid kochten de hereboeren uit dit gebied hun slaven op de markt in Carnuntum.

Van grote betekenis voor Scarbantia was het bezoek dat keizer Domitianus in 92 aan de steden van de barnsteenroute bracht. Voor die gelegenheid werd namelijk de hele weg opgeknapt en verbreed. Scarbantia kreeg bovendien een bad, een nieuwe vergaderzaal voor de senaat, een nieuw gerechtsgebouw en een tempel voor de goden van het Capitool, al zouden de beelden van Juno, Jupiter en Minerva pas in het begin van de 2de eeuw worden geplaatst. Dat laatste was overigens een geweldige onderneming en typisch iets voor een stad in opkomst. De marmeren blokken voor de beelden waren afkomstig van een eiland in de Egeïsche Zee. In een atelier in Noord-Italië houwden kunstenaars er goden uit en vandaar werden de beelden over de barnsteenroute voetje voor voetje naar Scarbantia overgebracht. De beelden zijn nu te zien in het museum in het burchtkwartier. Op het punt waar de Új utca en de Szent György utca elkaar ontmoetten, vonden opgravers het forum, het stadsplein uit de Romeinse tijd. Het Romeinse plaveisel ligt maar liefst vier meter onder het huidige straatpeil. Aan de Fegyvertár utca, onder het pand op nr. 2 vonden opgravers een stukje terug van de hoofdstraat van de stad in de Romeinse tijd.

Ook de van modder en palen gebouwde huisjes maakten omstreeks deze tijd plaats voor huizen van natuursteen. Aan het eind van de 1ste eeuw kreeg Scarbantia ook waterleiding. Een lange bakstenen goot voerde het water uit de heuvels bij het huidige Sopronbánfalva aan. Uit deze tijd dateert ook het enorme amfitheater, dat plaats bood aan maar liefst 14.000 toeschouwers.

 

Grote schade ondervond ook Sopron van de oorlog met de Quaden en de Marcomannen. Onder de stad vonden archeologen een dikke laag puin en as uit deze tijd. De herbouw van de praktisch vernietigde stad kwam pas na 175 weer op gang. De oorlog was toen nog niet uitgewoed, maar speelde zich intussen wel aan de andere kant van de Donau af. Bij de wederopbouw kwamen ook Quaden helpen. In het kader van de pacificatie van het gebied aan de andere kant van de rijksgrens hadden de Quaden namelijk toestemming gekregen een aantal kolonisten het water over te sturen. Zo kwam er ook naar Scarbantia om puin te ruimen. Zij vestigden zich niet in de stad zelf, maar in het huidige Sopronbánfalva. De huizen die ze er bouwden waren naar oeroud recept halverwege in de grond uitgegraven. De muren waren opgetrokken met stenen van ongebakken leem.

Na de nederlaag van de ‘barbaren' begon voor Scarbantia een nieuwe periode van welvaart. Uit opgravingen is gebleken dat de stad zich in die tijd ook sterk uitbreidde. Aan de huidige Szentlélek utca, maar ook op de Paprét stonden namelijk in de 3de eeuw al woningen.

Een kleine eeuw later was het met de rust gedaan. In de jaren rond 260 trokken Germanen en Roxolanen, afkomstig uit de bergen ten noorden van de Donau, moordend en brandend door het westen van Pannonia. Er brak een periode aan, waarin de ‘barbaren' een voortdurende bedreiging zouden vormen. Om de welvarende steden aan de barnsteenroute, Aquileia, Emona (Ljubljana), Savaria (Szombathely) en Scarbantia, daarvan te vrijwaren werden ze stuk voor stuk van een muur voorzien. Het gevoel van onveiligheid was zo groot, dat men in deze tijd ook in Rome zelf aan de verdediging van de stad ging werken.

De muur van Scarbantia dateert uit de jaren rond 304. Het was een acht meter hoog en drie meter dik gevaarte. De muur had aan de binnen- en aan de buitenkant een bekleding van gehouwen stenen. De ruimte ertussen kreeg een vulling van ongehouwen stenen die in een kalkhoudende mortel werden gestort. De muur kreeg maar liefst 27 torens. In de torens verbleef het garnizoen. De muur zou het bestaan van Scarbantia als Romeinse stad nog met een eeuw verlengen, maar was wel een draconische ingreep. De murenbouwers knipten als het ware een stukje uit de stad. Een belangrijk deel van Scarbantia bleef buiten de muur en niet meer dan twee poorten verzorgden het contact tussen het binnen- en het buitenmuurse deel ervan.

In de tijd van de bouw van de muur begon in het bestaan van het Romeinse Rijk een nieuwe fase. Kenmerkend was dat er een sterk accent kwam te liggen op de verdediging van de zo geweldig lang geworden grenzen van het Rijk. Uiteraard was dit in de grensstreken het sterkst merkbaar. Een ander opvallend aspect van het Romeinse Rijk in deze fase was, dat het de steden niet goed ging. Dit was vooral voelbaar in de steden in het westen en daar vooral in de steden die wat verder van het centrum af lagen. Het was ongetwijfeld juist de economische stagnatie, al volop voelbaar in de tweede helft van de 3de eeuw, die Scarbantia weerloos maakte tegen de brute ingreep van de militairen. Maar daar stond tegenover dat de tot vesting omgebouwde stad dankzij zijn belangrijke rol in de grensverdediging nog in de 4de eeuw een nieuwe periode van bloei meemaakte, terwijl andere langs de grens gelegen steden in Pannonia achteruit boerden of zelfs ontvolkt raakten.

Hoewel nog niet toegestaan was het christendom al aan het begin van de 4de eeuw in de steden van Pannonia wijdverbreid. Ook in Scarbantia moeten heel wat aanhangers van het nieuwe geloof gewoond hebben. In de provincie bestond ook een kerkelijke bestuursstructuur met een bisschop in Poetovio (Ptuj), een stad langs de barnsteenroute in het zuiden van Pannonia. Ook tussen de kerk van Scarbantia en die van Savaria was contact. Dit blijkt uit het feit dat de christenen van Scarbantia over reliquieën beschikten van de heilige Quirinus, de bisschop van Siscia, die in 304 in Savaria de marteldood was gestorven.

Toen de reusachtige muren eenmaal stonden en het christendom onder keizer Constantijn de officiële godsdienst van het Rijk werd, kreeg Scarbantia zelf een bisschopszetel. Dat de bevolking van Scarbantia in de 4de eeuw tot het christendom overging, hebben ook de archeologen kunnen vaststellen. Zij vonden namelijk een 4de-eeuwse begraafplaats, waar de doden niet meer na een crematie werden begraven, maar in een kist ter aarde werden besteld. Deze wijze van begraven hing samen met het feit, dat de christenen volgens hun geloofsbelijdenis de ‘opstanding des vlezes' verwachtten. In de tweede helft van de 4de eeuw kregen de doden een glas en een glazen kan mee. Volgens deskundigen verwees dit glaswerk naar het misoffer.

Tegen het eind van de 4de eeuw ontstond er langs de Donau een situatie van voortdurende dreiging. Nomadische ruitervolken, die, afkomstig van de Zuidrussische steppe, de Donau stroomopwaarts volgden en Germaanse volkeren van de andere kant vertoonden zich met grote regelmaat aan deze kant van het water hetzij om de in hun ogen rijke steden en dorpen te brandschatten, hetzij in een poging zich binnen de grenzen van het Rijk te vestigen. In 380 kwamen groepen Goten, Hunnen en Alanen werkelijk naar Pannonia om er te blijven. Als ‘foederati', bondgenoten, hadden ze een soort bufferzone voor het Romeinse Rijk moeten vormen, maar in werkelijkheid gebeurde nu het omgekeerde. Zij zochten toevlucht in dat Rijk omdat het leven aan de buitenkant van de rijksgrens hun te gevaarlijk werd. Hoewel ze niet kwamen om bloed te vergieten, leidde hun verschijnen wel tot een hoop zenuwachtigheid. Legale kolonisten waren ook de Marcomannen, die in 378 op voorspraak van niemand minder dan bisschop Ambrosius van Milaan in het Rijk werden toegelaten. Ze moesten wel eerst naar Carnuntum om er in een van de amfitheaters een massale doop te ondergaan.

In 395 staken opnieuw Quaden en Marcomannen de Donau over. Zij hielden geducht huis in Vindobona en Carnuntum. Onderhandelingen hadden uiteindelijk als resultaat dat de Marcomannen een gebied toegewezen kregen tussen Carnuntum en Arrabona (Gy?r). De bovenlaag van deze Germaanse stam werd in Scarbantia gehuisvest.

Nog weer wat later, in 401 kwamen de Vandalen de Donau over. Zij verwoestten Lauriacum (Lorch) in de buurprovincie Noricum en hielden ook lelijk huis in Flavia Solva (Graz).

In 405 brak er in Pannonia niet meer of minder dan paniek uit. Duizenden mensen pakten hun boeltje en vluchtten langs de oude barnsteenroute naar Italië. Onder de vluchtelingen waren ook heel wat inwoners van Scarbantia. Vluchtenderwijs brachten zij ook de reliquieën van Quirinus in veiligheid.

Voor Scarbantia moet dit een enorme aderlating zijn geweest, maar hoewel er heel wat deftige stenen huizen tot puinhopen vervielen, bleef de vesting aan de Ikva toch een bewoonde plek. Niet alle inwoners hadden de wijk genomen en bovendien meldden zich binnen de muren nieuwkomers, die er tussen de vergane glorie uit de Romeinse tijd op hun manier een huisje van ongebakken leem bouwden. Ook met het verschijnen van de Hunnen (434-455) kwam er nog geen einde aan het bestaan van de stad. Onder het regiem van de bisschop was en bleef Scarbantia een stad met een gemengde bevolking: mensen die zich nog de vertegenwoordigers voelden van het Romeinse Rijk en gekerstende ‘barbaren'.

Ook onder de Oostgoten (455-471), die hier de Hunnen afwisselden en later onder de Sueven (471-526) en de Longobarden (526-568) bleef Scarbantia een bewoond oord. Sterker nog, aan het begin van de 6de eeuw kregen de stadsmuren nogeens een flinke opknapbeurt. Oudheidkundige vondsten tonen aan, dat Scarbantia in de 6de eeuw ondanks de ruïneuze staat van veel huizen en gebouwen een drukbevolkte stad was en verder dat er nog altijd een levendige handel was via de barnsteenroute met het noorden van Italië. Organisator van de renovatie van de verdedigingswerken was zonder twijfel de man die ook over het zieleheil van de inwoners waakte, de bisschop. Halverwege de 6de eeuw kreeg Scarbantia ook nogeens een nieuwe kerk. Het was een eenschepig gebouwtje van een meter of twaalf met een fundering van natuursteen en een opbouw van hout. Naar oudchristelijke gewoonte kwam de kerk niet binnen de muren te staan, maar kreeg ze een plek op de begraafplaats vlak buiten de stad, op de plek waar nu het hoofdpostkantoor staat (aan het Széchényi tér). Op de hof van de Lutherse school ernaast bevindt zich een collectie grafstenen uit de Romeinse tijd.

Ook later nog toen de Longobarden het veld ruimden voor de Avaren, bleef Scarbantia een levendige stad en -tot het eind van de jaren '70- een bisschopszetel. Maar tegen het eind van de 6de eeuw was het opeens voorbij. Scarbantia viel, zoals opgravingen hebben aangetoond, ten slachtoffer aan een catastrofe. Wat er precies is gebeurd, kunnen historici ons niet vertellen. Wel is duidelijk dat het stadje volledig afbrandde. Met achterlating van voorraden graan en vlees, maar ook juwelen en wapens namen de inwoners in doodsangst de wijk. Ooit een parel aan een van de grote routes van Europa werd Scarbantia een spookstad, een leeg en onheilspellend oord. Zelfs haar naam zou in vergetelheid raken. Scarbantia? Nooit van gehoord! Als lege plek kreeg de oude stad een nieuwe naam: Ödenburg. Die naam ging merkwaardig genoeg niet teloor. Hoewel de stad alweer duizend jaar bewoond is, heet ze in het Duits nog altijd naar de tijd dat ze niet bestond.

De slotfase van het Romeinse Rijk was voor steden geen gunstige tijd. Maar na de ineenstorting van het Romeinse Rijk zouden heel wat steden het nog moeilijker krijgen. Het accent verschoof weer naar het platteland en het boerenleven. Na de verwoesting van Scarbantia ging het ook hier, in de vallei van de Ikva die kant op. De Avaren, hier verzeild geraakt, sloegen de hand aan de ploeg en stelden als zoveelste bewoners van de streek tot hun tevredenheid vast dat het land behoorlijk vruchtbaar was en dat het bovendien een paradijs was voor de wild- of visliefhebber. Hetzelfde gold voor de Onogoeren, net als de Avaren strijders van de Zuidrussische steppe, die halverwege de 7de eeuw de weg naar de Ikva-vallei vonden en hier tot boeren werden.

De Avaren vestigden een rijk, dat zich over een groot deel van het Karpatenbekken uitstrekte, van de Karpaten tot ver in het huidige Oostenrijk, tot aan de rivier de Enns. Aan dit grote, zelfstandige rijk tussen Oost en West kwam Karel de Grote rond 800 een einde maken. In het museum aan het F? tér is een eucharistie-kelk uit die tijd te zien. Het voorwerp moet gemaakt zijn in Beieren en was het attribuut van een geestelijke die na de veldtochten van de Karolingers de Avaren kwam bekeren.

Rond het begin van de 10de eeuw verschenen er opnieuw ruiters van de Zuidrussische steppe in het Karpatenbekken: de Magyaren. Uit die tijd vonden archeologen graven, waarvan een kenmerk is dat met de dode het hoofd van een paard werd meebegraven. Archeologen menen dat dit graven van vooraanstaande Magyaarse strijders zijn. Graven van dit type werden ook in de buurt van Sopron gevonden. In het museum aan het F? tér zijn voorwerpen uit zo'n graf te zien: paardetuig, sieraden, maar ook de schedel van een volgens archeologen dus Magyaarse vrouw van tussen de 25 en de 30 jaar.

Een tiental jaren na hun verschijnen in het Karpatenbekken, in 907 om precies te zijn, versloegen de Magyaren Beieren in een slag bij Bratislava. Daarmee viel hun het gebied tot de rivier de Enns, de oude grens tussen Beieren en het Avaarse Rijk, in handen. Historici veronderstellen dat zij ook de streek rond Sopron na die slag in bezit namen. Er zijn namelijk aanwijzingen dat zich in die tijd in de verlaten burcht en mogelijk ook in het ruïneuze amfitheater mensen vestigden. Zij zouden grensbewakers kunnen zijn geweest.

Maar pas in de tijd van Stefanus werd de puinhoop weer een burcht. De eerste Hongaarse koning liet een nieuwe muur bouwen, die aan de binnenkant tegen de oude Romeinse muur aanleunde. Het werd een met boomstammen versterkte aarden wal. Met de boomstammen, die horizontaal geplaatst werden, bouwde men rechthoekige ruimten, die dan met aarde werden gevuld. De aarde was afkomstig uit de burchtgracht, die rond de muur werd aangelegd. Deze techniek was in het Midden- en Oost-Europa van toen gebruikelijk, al lijkt de wal van Sopron nog het meest op de versterkingen uit die tijd in de omgeving van Kiev. De wal viel vijf meter hoog en maar liefst tussen de vijftien en de twintig meter breed uit. De bouwer van de burchtwal was waarschijnlijk de door Stefanus benoemde burchtcommandant Suprun, naar wie de stad sindsdien in het Hongaars Sopron heet.

U verlaat Sopron aan de zuidkant en rijdt langs de Károly hoogte naar Harka (Harkau), waar een romaans heiligdom nog de herinnering aan de middeleeuwse nederzetting bewaart. U steekt de grens over en gaat over Deutschkreutz naar Haschendorf.

 


Gerelateerde artikelen

Facebookgroepen Hongarije Nederlandstalig

Hieronder ziet u een overzicht van verschillende facebookgroepen van Nederlanders, Belgen en Hongaren die met elkaar communiceren in de Nederlandse taal maar ook in het Hongaars of het Engels. Staat er een facebook-groep niet bij? Stuur uw tip naar:

Nederlandse Ambassade in Hongarije             Wie woont waar in Hongarije            Boekendag Boedapest
Belgische Ambassade in Hongarije   Wonen en leven in Hongarije   Studentenvereniging Hongarije
Hungarian Business Network Nederland   Hongaars-Vlaamse club   KRE Boedapest Neerlandistiek
Nederlandse Vereniging in Hongarije   Stichting Kinderhulp Hongarije    ELTE Boedapest  Neerlandistiek 
Nederlanders en Belgen in Hongarije   Stichting Rex dierenwelzijn Hongarije    Universiteit Debrecen Neerlandistiek
Belgen in Hongarije    Marktplaats Hongarije   Hungária Club 1929
Hongarije Groep   De Hongaarse Taal   Wonen en reizen in Hongarije